ALS functie |
De ALS functie test aan de hand van een logische test welke waarde weergegeven moet worden.
=ALS(A=B , C , D)
A=B: Logische test
C: "Waarde indien waar"
D: "Waarde indien niet waar"
A, B, C en D mogen vaste waarden zijn of verwijzingen naar andere cellen.
De logische test is een vergelijking van 2 waarden. De waarden mogen getallen of strings (tekst) zijn. Strings moeten tussen dubbele quotes geplaatst worden.
Mogelijke operators zijn:
A < B : A kleiner dan B?
A <= B : A kleiner of gelijk aan B?
A > B : A groter dan B?
A >= B : A groter of gelijk aan B?
A <> B : A ongelijk aan B?
A = B : A gelijk aan B?
Indien A of B een tekst bevat, dan wordt de vergelijking alfabetisch gedaan. Deze vergelijking is ongevoelig voor hoofdletters en kleine letters.
Het is toegestaan om ALS functies te nesten (combineren) en om berekeningen uit te voeren in de functieaanroep
Voorbeelden:
Cel A1=5
Cel A2=10
Cel B1=Aap
Cel B2=Beer
=ALS(A2>5,"Waar","Onwaar")
Resultaat: Waar
=ALS(A2>A1,B1,B2)
Resultaat: Aap
=ALS(B1>=B2,"Groter","Kleiner")
Resultaat: Kleiner
=ALS(B1="aap",A1,A2)
Resultaat: 5
Berekening in functieaanroep:
ALS(A1+5=A2,10,11)
Resultaat: 10
Geneste ALS aanroep
ALS(A1=15,B1,(ALS(A1=10,B2,B1)))
Resultaat: Beer